Na gijzeling ivm strafbeschikking moet OvJ gevangenisstraf vorderen

Wanneer de verdachte niet voldoet om een in het kader van een strafbeschikking opgelegde geldboete te betalen, zal het CJIB de zaak overdragen aan het OM om gijzeling toe te passen. Wanneer ook deze gijzeling niet leidt tot de (volledige) betaling van de geldboete, moet de officier van justitie de verdachte alsnog dagvaarden om voor de politierechter te verschijnen. De rechter zal dan bij de straftoemeting rekening houden met de gijzeling en een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de gijzeling opleggen. Dit volgt o.a. uit een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6216.

Feitencomplex: gijzeling na niet betalen strafbeschikking

Het gaat hier om een zaak (1) waarin door de officier van justitie een strafbeschikking is uitgevaardigd, (2) waartegen door verdachte geen verzet is gedaan waardoor de strafbeschikking onherroepelijk is geworden. Vervolgens is daarin  (3) door het CJIB middels aanschrijvingen van de verdachte getracht de geldboete te incasseren, waarop echter geen betaling is gevolgd. Het CJIB heeft (4) daarop de zaak overgedragen aan het openbaar ministerie wegens “dwangmiddelen uitgeput “, waarna (5) het openbaar ministerie – na daartoe verkregen machtiging – verdachte voor de duur van 7 dagen (ingang 31 mei 2014 en einde 7 juni 2014) heeft laten gijzelen, zonder dat die gijzeling tot betaling van de geldboete heeft geleid (6). Daarna (7) heeft het openbaar ministerie de zaak door middel van een dagvaarding voorgelegd aan de strafrechter. Wanneer de executie van een onherroepelijke strafbeschikking geheel of gedeeltelijk mislukt, bijvoorbeeld omdat de opgelegde geldboete niet of niet volledig is betaald of kan worden verhaald, kan de officier van justitie besluiten de bestrafte te dagvaarden. In casu is de verdachte 7 dagen gegijzeld geweest.

Wettelijk kader gijzeling na strafbeschikking

De gijzeling heft de verschuldigdheid van de boete niet op (artikel 578b, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering). In gevolge het bepaalde in artikel 24c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht worden de dagen dat verdachte gegijzeld is geweest enkel verrekend met de te executeren of geëxecuteerde vervangende hechtenis, en dus niet met de geldboete als zodanig. De geldboete is in dat geval dus nog steeds verschuldigd. Ingevolge artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht worden de dagen dat verdachte gegijzeld is geweest wel verrekend met een eventuele vrijheidsstraf.

Concreet: als de in een strafbeschikking opgelegde boete niet wordt betaald of verhaald, moet de officier van justitie alsnog aanbrengen en vervolgens ter terechtzitting geen geldboete maar een vrijheidsstraf vorderen om verrekening met de dagen dat verdachte gegijzeld is geweest te kunnen laten plaatsvinden.

Wetsgeschiedenis gijzeling na strafbeschikking

Het hof verwijst in dit verband nog naar de wetsgeschiedenis die dienaangaande onder meer het volgende inhoudt:

“De rechtsgevolgen van de strafbeschikking

(…)

Men zou de wijze waarop dit wetsvoorstel de buitengerechtelijke en gerechtelijke fase aan elkaar koppelt in het geval waarin de strafbeschikking niet volledig ten uitvoer wordt gelegd, kunnen aanduiden als een “vervolging in etappes”. Deze constructie is in overeenstemming met het ne bis in idem-beginsel zoals dat in artikel 4 van het zevende protocol bij het EVRM en artikel 14, zevende lid, van het IVBPR beschermd wordt. Niet alleen is geen sprake van een tweede “berechting”, zelfs van een separate vervolging is geen sprake. De wettelijke regeling maakt duidelijk dat, in het geval de strafbeschikking niet ten uitvoer wordt gelegd, de strafvervolging voor de strafrechter kan worden voortgezet. De verdachte wordt daar in de strafbeschikking ook op geattendeerd. Ten slotte verplicht de wet de strafrechter ertoe, een beslissing over de strafbeschikking te nemen; gewoonlijk zal hij deze vernietigen (vgl. artikel 354a Sv) en er zijn eigen beslissing voor in de plaats stellen. Ook daardoor zijn beide fases aan elkaar gekoppeld. (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 17-19).”

Uit het zogenaamde zaaksoverzicht, opgesteld door het CJIB, blijkt dat na uitvaardiging van onderhavige strafbeschikking strekkende tot betaling van een geldboete ten bedrage van

€ 350,00, welke strafbeschikking op 15 september 2013 onherroepelijk is geworden, verdachte meerdere malen door het CJIB is aangeschreven om de geldboete te voldoen (te weten op 9-9-2013, 25-10-2013, 10-12-2013 en 27 -1-2014). Vervolgens is het dossier overgedragen aan het openbaar ministerie, voor welke overdracht als reden wordt opgegeven “dwangmiddelen uitgeput”. Op vordering van de officier van justitie heeft de kantonrechter op 15 mei 2014 een machtiging afgegeven om verdachte te gijzelen. Verdachte is op 31 mei 2014 in gijzeling genomen, welke gijzeling is geëindigd op 7 juni 2014.

Met de beslissing van het openbaar ministerie om verdachte vervolgens voor het onderhavige strafbare feit te dagvaarden voor de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, heeft het openbaar ministerie gehandeld conform de regels die de wet, de Aanwijzing Executie en de Aanwijzing OM-afdoening daarvoor hebben gesteld.

Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging van verdachte.

Er volgt een gevangenisstraf van 7 maanden.

< Terug naar Strafbeschikking
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden